* |
Het vleugelprofiel: |
|
Door de speciale vorm van de vleugel wordt de lift opgewekt. Deze vorm wordt door ontwerper bepaald. De modelbouwer moet zich dan ook altijd aan het voorgeschreven vleugelprofiel houden. |
* |
De snelheid: |
|
De vleugel levert pas lift bij een minimale vliegsnelheid. Hiermee moet rekening worden gehouden bij de start. |
* |
Het vleugeloppervlak: |
|
De geleverde lift neemt kwadratisch toe met het vleugeloppervlak. Echter, het gewicht neemt ook toe. Het optimum is door de ontwerper bepaald. Kleine afwijkingen hebben geen grote gevolgen voor de vliegeigenschappen maar kunnen wel van invloed zijn op uitslagen van onderling te houden wedstrijden. |
* |
De invalshoek: |
|
De geleverde lift is afhankelijk van de hoek die de stromende lucht maakt met de vleugelkoorde. Boven een bepaalde invalshoek valt de lift-kracht plotseling weg. Dit wordt het overtrekken van het vliegtuig genoemd. Hiermee moet tijdens het starten rekening worden gehouden. Een relatief hoge invalshoek, (een hoge neusstand van het vliegtuig), samen met een lage snelheid vergroot de kans op overtrekken. |
* |
De instelhoek: |
|
De instelhoek is de hoek tussen de langsas van het vliegtuig en de vleugelkoorde. De vleugel wordt altijd onder een kleine hoek t.o.v. de langsas gemonteerd. Hierdoor wordt zeker gesteld dat in een vlakke vlucht de lucht altijd met een positieve invalshoek over de vleugel stroomt. De instelhoek heeft dus een soort kunstmatig invalshoek vergroting tot gevolg. Echter, een onjuiste instelhoek heeft direct gevolgen voor de vliegeigenschappen (Stabiliteit) |
|
|
|
Figuur 3.1 instel- & invalshoeken. |
|
De zwaartekracht grijpt aan in het zwaartepunt terwijl de lift aangrijpt in het liftpunt. Helaas liggen deze punten niet op de zelfde plaats. Er ontstaat een moment om het zwaartepunt waardoor het vliegtuig om het dwarsas wil draaien (stampen) |
|
Er moet een tegenmoment worden gegenereerd om deze beweging te stoppen. Hiertoe dient het stabilo. Dit mini-vleugeltje zorgt via het leveren van lift voor dit tegenmoment |
|
|
|
Figuur 3.3 evenwicht om de dwarsas. |
|
|
Om het moment exact op te heffen is de verhouding tussen liftkracht geleverd door de vleugel en de kracht geleverd door het stabilo zeer belangrijk. Het goed bouwen, het goed monteren en het goed afstemmen van de instelhoeken van vleugel en stabilo is dan ook zeer belangrijk. |
|
|
Het dwarsstabiliteit, de stabiliteit om de langsas wordt hoofdzakelijk verkregen door het toepassen van V-stelling. Dit is weergegeven in figuur 3.4. Brengt een windstoot de vleugel uit de horizontale stand dan gaat dit gepaard met een beweging die het model zijdelings laat afglijden. Door de V-stelling wordt de "hoge vleugelhelft" enigzins afgeschermd van de luchtstroom. Hierdoor levert de "lage vleugelhelft" relatief meer liftkracht dan de "hoge vleugelhelft" en zal het vliegtuig weer naar zijn oorspronkelijke horizontale stand rollen. |
|
|
Er kan onstabiliteit om de langsas optreden indien beide vleigelhelften een ongelijke liftkracht produceren. Levert bijvoorbeeld de linkervleugel iets meer lift dan de rechtervleugel dan zal het vliegtuig om de langsas willen draaien (rollen). Dit draagkracht verschil kan optreden bij o.a.: ongelijke vleugelafmetingen, verschillende instelhoeken of niet exact gelijke vleugelprofielen. |
|
|
|
|
Figuur 3.4 evenwicht om de langsas. |
|
|
De stabiliteit om de topas wordt verzorgt door het kielvlak. Hierbij is zowel de grootte van het kielvlak als de afstand tot het zwaartepunt van belang. Tevens oefent een eventueel aanwezige pijlvorm van de vleugels een richtingsstabiliserende invloed uit. Dit komt doordat de vleugelhelft aan de buitenkant van de cirkelbeweging een luchtstroming ondervindt die haakser op het vleugelprofiel staat. De weerstand van die vleugelhelft zal daardoor toenemen. Een beweging om de topas (gieren) kan worden veroorzaakt door o.a. een scheve plaatsing van het kielvlak, een kielvlak met links en rechts een niet geheel gelijk profiel of een onvoldoende V-stelling. |
* |
Zoek een terrein met geschikte afmetingen. Hou hierbij sterk rekening met de gebruikte start methode. Een Herstart vraagt om heel wat meer terrein ruimte dan een handstart !! Voor handstarts is een klem gebied met een vlak oppervlak van ongeveer 10 meter al voldoende. De benodigde ruimte bij een lierstart is sterk afhankelijk van de lengte van de gebruikte lierkabel. |
* |
Houdt toeschouwers op afstand. Lichte zweefmodellen kunnen in principe weinig schade aanrichten aan personen. Maar het devies in de vliegerij is en blijft altijd : VOORKOMEN IS BETER DAN GENEZEN. Bovendien zijn toeschouwers wel gevaarlijk voor de vliegtuigen. Mensen hebben bijvoorbeeld de gewoonte om laag aankomende vliegtuigjes te ontwijken door er over heen te willen springen. Wel eens een dame met naaldhakken een vliegtuigromp zien doorboren. Of wat dacht je van een apporterende hond! |
* |
Zorg voor een obstakel vrije uitzweef. Dus blijf uit de buurt van spoorlijnen, wegen, hoogspanningsmasten en -kabels, hekken etc. |
* |
|
* |
Vlieg nooit in de buurt van verboden gebieden zoals afgesloten bedrijfsterreinen. Als het vliegtuig achter het hek land is het lastig om het weer terug te halen. |
* |
Het is absoluut verboden om op, naast of in de buurt (binnen een straal van 3 kilometer) van echte Luchtvaartterreinen zoals vliegvelden met modelvliegtuigen te zweven. Dit verbod is algemeen dus ook verboden is bijvoorbeeld het oplaten van ballonen of vliegers. |
* |
Bomen zijn zowel een vriend als een vijand van de modelvlieger. Het is natuurlijk lastig als een vliegtuig een boon in vliegt daar blijft hangen of daardoor naar beneden stort. Een bomenrij kan ook het wegvliegen van het vliegtuig juist voorkomen! Een extra aspect is het ontstaan van thermiek bij een bomenrij. Wanneer de wind in de richting van de bomen rij staat wordt de wind daar gedwongen om op te gaan stijgen. Hierdoor kan thermiek worden geïnitieerd. |
* |
De helper houdt het vliegtuig vast in het zwaartepunt; |
* |
De helper houdt het vliegtuig volledig horizontaal en vlak; |
* |
De starter loopt (hard) in de richting van de wind om het vliegtuig voldoende horizontale snelheid te geven. |
* |
De loopsnelheid is direct afhankelijk van de windsnelheid |
* |
De loopsnelheid kan verminderd worden als het vliegtuig hoogte wint. (De windsnelheid neemt toe met de hoogte); |
* |
Te langzaam starten is minder erg dan starten met een te hoge snelheid. (Een hoge snelheid veroorzaakt hoge luchtkrachten op het vliegtuig. Dit kan leiden tot zelfs vleugelbreuk.); |
* |
Houdt het vliegtuig tijdens de start continu in het oog; |
* |
Corrigeer alle afwijkingen resoluut maar beheerst. |
* |
Stop met trekken indien de vliegbaan afwijkingen vertoond. Laat het vliegtuig bij afwijkingen eerst zijn stabiliteit-eigenschappen gebruiken. Ga dan pas weer trekken als het vliegtuig weer recht ligt. (Trekken tijdens een onstabiliteit verergert de zaak alleen maar.); |
* |
Laat het ontkoppelen soepel plaatsvinden. |
* |
Bekijk de start van het vliegtuigje. Aan de vliegbaan kun je veel zien. |
2.2 De theorie |
- |
De beoordelaar/instructeur kan uitleg geven over de theorie van het vliegen. De aspecten hierbij van belang zijn: lift, vleugelprofiel, overtrekken, tipverdraaiing, stabiliteit, zwaartepunt, besturing, turbulentie. Tevens is hij in staat de relatie te leggen tussen de theorie en het modelvliegtuig. |
- |
Hij/zij kan instructie geven over de werking van (model)motoren. Er moet hierbij aan de volgende punten gedacht worden: cilinder, zuiger, krukas, sproeier/carburateur, gloeiplug/bougie, tweetakt, viertakt, compressie, brandstof en propellers. |
- |
Hij/zij weet te vertellen wat de voor het modelvliegen belangrijke weersverschijnselen zijn, en kan deze toelichten. De belangrijkste zijn: wind, turbulentie, onweer. |
2.3 Het bouwen |
- |
De beoordelaar/instructeur moet minimaal in het bezit zijn van één door hem zelf gebouwd model waarvoor een luchtwaardigheidsbewijs afgegeven is. |
- |
Hij/zij moet weten aan welke eisen een trainingsvliegtuig voor luchtscouts moet beantwoorden. Hierbij moet ondermeer worden gedacht aan moeilijkheid van de constructie, vliegeigenschappen, sterkte en de kosten. Tevens moet de beoordelaar/instructeur voldoende kennis bezitten over de verschillende soorten modellen om een luchtscout goed te kunnen adviseren bij de keuze van een model voor gevorderden. |
- |
Hij/zij kan uitleg geven over het juiste en veilige gebruik van de bij het bouwen van modellen gebruikte gereedschappen. Hierbij moet worden gedacht aan: het Stanley-mes, de liniaal, de schuifmaat, de figuurzaag, de David-schaaf, de vijl, het schuurblok, de handboor, de bouwspelden, de kniptang, de platbektang, de schroevendraaier, de kwast, het soldeerapparaat en de lijmklem. |
- |
Hij/zij is in staat aan te geven hoe en wanneer de verschillende materialen moeten worden gebruikt. De belangrijkste zijn: balsahout, dun multiplex, hardhout, sneldrogende lijm, tweecomponentenlijm, houtlijm, spanlak, verf, bespanningsfolie, piepschuim, staaldraad, blik, messingplaat, soldeer, soldeervet, lood, boutjes en moertjes. Indien van toepassing kent hij/zij de milieu aspecten van de verschillende materialen (b.v. verf en spanlak). |
- |
Hij/zij weet uitleg te geven over bouwtekeningen en kan toelichting geven bij de meest gebruikte constructies. Hierbij moet worden gedacht aan; de tank, het besturingssysteem, de timer, de loodkamer, liggers, spanten, ribben en verstijvers. |
- |
De beoordelaar/instructeur moet instructie en ondersteuning kunnen geven tijdens een bouwmiddag van een eskader. |
- |
Hij/zij kan een modelvliegtuig beoordelen voor het luchtwaardigheidsbewijs. |
2.4 Het vliegen |
- |
De beoordelaar/instructeur moet leiding weten te geven tijdens het modelvliegen met een eskader. Hier zijn met name de gedragsregels op het vliegterrein van belang. Hierbij moet worden gedacht aan: het op veilige afstand houden van de toeschouwers, duidelijke afspraken over de startprocedure, indeling van het veld zodat niet iedereen tussen de modellen door loopt en over de lijnen loopt, verdeling taken en verantwoordelijkheden. |
- |
Hij/zij kan luchtscouts het zelfstandig vliegen met model vliegtuigen bijbrengen en weet de vliegvaardigheid te beoordelen (Gouden Wing). |
- |
Hij/zij weet hoe de verschillende brevetinsignes (prestatie-insignes) moeten worden beoordeeld. Er moet hierbij worden gedacht aan: tijd opnemen, snelheid uitrekenen en kunstvluchtfiguren kennen. |
- |
Hij/zij heeft zelf de Gouden Wing en bezit de vliegvaardigheid vereist voor een van de brevetinsignes (snelheid, kunstvlucht, duurvlucht). |
- |
Hij/zij is in staat aan te geven hoe de verschillende bij het vliegen toegepaste materialen moeten worden gebruikt en onderhouden. De belangrijkste zijn: de lier/elastiek, de lijnen, het handvat, de accu, de startmotor, de modelmotor en weet de juiste brandstof, gloeiplug en propeller te kiezen. |
- |
Hij/zij is op de hoogte van de wettelijke bepalingen ten aan zien van het modelvliegen. De voornaamste punten zijn: waar mag je vliegen, van wie heb je toestemming nodig, welke model vliegtuigen vallen onder de wet, hoeveel geluid mag je maken. |
- |
Hij/zij weet waarop te letten bij de keuze van een modelvliegterrein. Zaken die hierbij een rol spelen zijn: obstakels, objecten in de omgeving (b.v. vliegveld, hoogspanningsmast, autoweg), geluidshinder, veiligheid met betrekking tot toeschouwers, turbulentie, toestemming voor gebruik. |